Steden veranderen momenteel in hoog tempo door de opkomst van mobiel internet en technologisering. Maar voor de professionals die daarover gaan – gemeentebestuurders en stedebouwers – is dat nog een ver-van-hun-bed-show. Dat moet veranderen. Te beginnen door elkaars taal te spreken.
Toen de overheid een paar weken geleden ethische hackers inhuurde, heb ik even opgezocht wat dat eigenlijk zijn. Klinkt een beetje als goede boeven. Robin Hood op internet. Maar u wist het natuurlijk al, het zijn geen Robin Hoods, maar specialisten die onderzoeken of ze je systeem kunnen binnensluipen zonder dat je het doorhebt. Een nuttig beroep, maar ik vind het simpele feit dat ze zich aan de wet houden niet direct het predicaat ‘ethisch’ waard.
Grote veranderingen verrijken onze taal. Technologisering, of het nou de stoommachine of de computer is, leidt tot nieuwe woorden en nieuwe betekenis van bestaande woorden. Platform bijvoorbeeld. Dat betekent voor techs iets heel anders dan voor stedebouwers of voor communicatiespecialisten. Ik hou van taalvernieuwing en -verrijking. Maar het kan de vooruitgang ook in de weg zitten. Een van de redenen waarom het ‘smart- worden van onze steden niet verloopt in het tempo dat we zouden willen is omdat veel stedelijke professionals en bestuurders niet weten waar het over gaat en ze zich er niet voldoende in verdiepen. Maar net zo goed begrijpen veel techprofessionals niet hoe een stad wordt ontworpen, ontwikkeld en bestuurd.
Onder het begrip ‘smart city’ schuilt de belofte van een nieuw soort stad, los van de bestaande steden. Wie als stedebouwer de jaarlijkse Smart City Expo in Barcelona bezoekt, waant zich als Alice in Wonderland. De manier waarop daar over steden wordt gedacht, staat vaak mijlenver van de stedebouw. Dat wordt bijna letterlijk geïllustreerd met merkwaardig plaatjes van steden vol wonderlijke hoogbouw waar vaak een blauwe gloed overhangt en veel strepen doorheen zijn getekend. Het is niet het type stad waar ik woon of zou willen wonen.
Veranderingen
De stad waarin ik wel woon en wil wonen, verandert op dit moment sterk door technologie. Die stad is nu al niet meer hetzelfde als hij vijftien jaar geleden was en zal over vijftien jaar weer heel anders zijn. De grote verandering daarbij is de constante verbondenheid die nu mogelijk is tussen mensen onderling en tussen mensen en systemen. Stedebouw ging er tot nu toe altijd vanuit dat de plek uniek is. Wat ergens gebeurt, kan alleen daar worden beleefd. Die uniciteit is verdwenen.
De enige reden waarom ik nog ergens ben, is omdat ik er wil zijn. De fysieke stad (en dit geldt ook voor dorpen en platteland) biedt belevenissen die niet te vervangen zijn door internet. Technologisering leidt dus niet tot het einde van de stad, net zo min als de website en het e-zine het einde betekenden van de papieren versie van Computable. Sterker nog, de constante verbondenheid door internet zal de stad alleen maar versterken. Er zullen steeds meer uitgesproken plaatsen ontstaan en de saaiheid verdwijnt.
De constante verbondenheid zorgt er ook voor dat er altijd data wordt gegenereerd over gebruik en gebruikers. Die dat kan worden ingezet om processen in de stad soepel te laten verlopen. Dat is winst. Want stedebouw lijkt te gaan over statische eindbeelden, maar gaat vaak over processen. Het verkeer is daarvan een mooi voorbeeld net als bijvoorbeeld milieunormering. Gebruik van data kan er voor zorgen dat die processen beter kunnen verlopen. Milieuzones in steden zijn nu redelijk dom. Ze zeggen alleen maar dat te oude voertuigen niet naar binnen mogen. Als die zones voortaan gaan communiceren met gebruikers kunnen ze de beloofde luchtkwaliteit echt bieden. En dat is winst voor de gebruikers van de stad.
Ver-van-hun-bedshow
Voor veel stedebouwers en gemeentebestuurders klinkt dit als een ver-van-hun-bedshow. Nog lang niet alle Nederlandse gemeenten zijn serieus bezig met de vraag welke impact technologisering heeft en als ze het wel doen, gaat het vaak niet verder dan een productgerichte pilot. Als we echt willen dat technologisering een succes wordt, moeten we de smart city tot het nieuwe normaal maken. En het ook maar geen smart city meer noemen, maar gewoon stad. En die stad wordt in de toekomst net zo ontworpen, ontwikkeld en bestuurd als in de afgelopen decennia. Door professionals en democratisch gekozen bestuurders De technologie mag dan nieuw zijn, dat is geen argument om de zorgvuldig ontwikkelde democratische besluitvorming over de leefkwaliteit in onze steden over boord te zetten.
Sterker nog, we moeten ons inspannen dat gemeentebestuurders en stedebouwers leren en begrijpen wat er aan de hand is. Want zij gaan er over. Daarbij hoeft niet iedereen een technerd te worden, maar net zoals gemeentebestuurders en stedebouwers weten wat een boom is zonder ooit een dendrologische opleiding te hebben gevolgd, is basiskennis van de smart city onontbeerlijk. Bestuurders en stedebouwers moeten weten wat een algoritme is en wat een sensor doet. Ze moeten in gesprek kunnen met de vertegenwoordigers van Google-City en elk ander bedrijf, die over een paar jaar op de stoep staan.
Om dat gesprek goed te kunnen voeren, moeten ze – net als bij andere beslissingen – weten wat de kaders zijn en de bestuurlijke afwegingsruimte is. Die gelden voor de techniek die wordt gebruikt én voor de maatschappelijke gevolgen daarvan. Het is opvallend dat de discussie zich momenteel vooral focust op de techniek, op veiligheid en privacy, terwijl de maatschappelijke gevolgen waarschijnlijk veel groter zijn. Want hoe normaal vinden we het eigenlijk dat er steeds minder mensen bij de supermarkt werken als gevolg van robotisering? In hoeverre beïnvloedt dat de leefbaarheid in de stad? En wat is onze autonomie in de slimme stad? Sturen systemen ons bewust langs adverteerders en mag dat? Hoeveel recht hebben we eigenlijk op imperfectie, mogen we fouten maken of krijgen we dan – net als in China – een minpunt in onze ‘sociale kredietscore’?
Stedelijke context
Dit debat wordt nu op een aantal plaatsen gevoerd. Wij zelf doen het in een traject dat we het Bouwbesluit voor de Smart City hebben genoemd, waarin we het gesprek aangaan met publieke en private partijen over die kaders en bandbreedtes. We gaan daarbij uit van het door het Rathenau Intituut opgestelde rapport ‘Opwaarderen, Borgen van publieke waarden in de digitale samenleving’, waarin zeven digitale publieke waarden worden genoemd die zijn vertaald naar de stedelijke context. Het Rathenau instituut onderscheidt daarbij veiligheid, privacy, autonomie, controle op technologie, rechtvaardigheid, machtsevenwicht en menselijke waardigheid. Per publieke waarde onderzoeken wij welke wetgeving al bestaat, welke regelgeving kan inspireren en welke bestuurlijke afwegingsruimte er mogelijk is voor het zowel het fysiek, sociaal als economisch domein. Die afwegingsruimte willen we meetbaar maken. Net zoals dat is gedaan voor andere ingewikkelde onderwerpen als omgevingsveiligheid of leefbaarheid.
Neem bijvoorbeeld privacy. Daar is de AVG de wettelijke ondergrens. Ook zijn er veel redelijk veel stukken over geschreven die helpen. Maar stel je wil als gemeente meer privacy bieden en daar wil je je aankopen op toetsen. Hoe maak je dat dan tastbaar. Wij denken dat de kern van privacy gaat over de vragen welke data je van burgers verzamelt en wat je met die data doet. Dat leidt uiteindelijk tot een schaal. De vraag hoever je daarin gaat, is een politieke vraag, die door gemeenteraden beantwoord moet worden. Zoals gemeenteraden ook gaan over veel andere zaken die onze leefbaarheid beïnvloeden.
We weten nu al dat wat we nu bedenken, over dertig jaar volledig prehistorisch lijkt. Het zij zo. Het is nu wel nodig. We moeten nu met elkaar in gesprek en met het opstellen van bandbreedtes en kaders leveren wij een bijdrage aan dat gesprek. Wat we echt hopen is dat er zich zo een nieuwe taal ontwikkelt voor de volgende fase van de stad. Een taal die tech en stedebouw met elkaar in gesprek brengt.
Jan-Willem Wesselink, kwartiermaker bij de Future City Foundation